practicus
Uiterlijk
- prac·ti·cus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | practicus | practici practicussen |
verkleinwoord | - | - |
de practicus m
- iemand die zakelijk en doelmatig werkt
- Het woord practicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "practicus" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be