pontman

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pont·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pontman pontmannen
pontlui
pontlieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pontmanm

  1. vrachtvaarder in de binnenvaart
  2. schipper op een veerpont
     Iemand stoot tegen mijn fiets. Ik draai me boos om, klaar om de hork toe te snauwen die de al volle pont nog voller probeert te stouwen, maar kijk recht in het vrolijke gezicht van 'de pontman'.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Lorianne van Gelder
    “De Pont Etiquette: zo hoort het aan boord” (20 april 2015), Het Parool
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be