podagrist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·da·grist
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  podagra zn  met het achtervoegsel -ist, in de betekenis "lijder aan jicht" aangetroffen vanaf 1648 (zie vindplaats hieronder); vergelijk Duits Podagrist [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord podagrist podagristen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de podagristm

  1. (medisch) iemand die last heeft van jicht
    Er is een sterke bijbetekenis van iemand die veel klaagt, maar weinig begrip krijgt.
    • Vooral de vader, een melancholieke podagrist, is van slag. [2]
    • Maar gelijk al de Melk niet alle Podagreuse goed is, alsoo is yder levens-wet van Melk een yder Podagrist niet goed: want het soude tegens de reden stryden, dat men een wratig mensch terstond tot de uiterste uithongeringe zouden willen brengen, niet ziende op de gewoonte en temperament. [3]

Gangbaarheid

9 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen