podagreus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·da·greus
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen podagreus podagreuzer podagreust
verbogen podagreuze podagreuzere podagreuste
partitief podagreus podagreuzers -

Bijvoeglijk naamwoord

podagreus

  1. (medisch) lijdend aan jicht
    • Dat hij podagreus was, bleek onder meer uit een brief van Marie Anemaet aan W.H. Suringar van 12 juni 1863, (…): ‘Mijn vader (...) is een zwaar podagrist’. [3]
  2. (medisch) met jicht, betrekking hebbend op jicht
    • Sir Basil Winterton is een oude vrijgezel, die zijn lijfarts, dokter Keating, op elk uur van den dag en den nacht met zijn podagreus been meent te kunnen lastig vallen. [4]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen