planchet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- plan·chet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘landmeetkundig instrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1622 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | planchet | planchets planchetten |
verkleinwoord | planchetje | planchetjes |
Zelfstandig naamwoord
het planchet o
- plankje, bv. boven wastafels
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "planchet" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord planchet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "planchet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ planchet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 79 %
- Prevalentie Vlaanderen 82 %
- Woordenlijst Nederlandse Taal