plaid

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plaid
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘reisdeken’ voor het eerst aangetroffen in 1880 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plaid plaids
verkleinwoord plaidje plaidjes

Zelfstandig naamwoord

plaid m

  1. (textiel) soort deken die men ook buiten het bed gebruikt
    • Lekker op de bank met een plaid om je heen naar de televisie kijken. 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen