peutert af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • peu·tert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpeuteren

peutert (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpeuteren
    • Jij peutert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpeuteren
    • Hij peutert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afpeuteren
    • Peutert af! 

Gangbaarheid