penisdokter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·nis·dok·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord penisdokter penisdokters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de penisdokterm

  1. (medisch) (informeel) arts voor aandoeningen die verband houden met het geslachtsdeel van de man
    • En al in het Romeinse Rijk gingen joden bijvoorbeeld naar de penisdokter voor een nieuwe voorhuid. [1]
    • Toen ik mijn medische specialisatie deed, vroeg een van mijn mentoren (een bekende voormalige penisdokter) ons groepje leergierige studenten: "Wat is het belangrijkste orgaan in het lichaam?" [2]
    • Mannen die wat gegêneerd zijn dat hun penisdokter een jonge vrouw is, probeert Kemmer gerust te stellen. [3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen