parodontitis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

parodontitis
Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ro·don·ti·tis
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord parodontitis parodontitissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de parodontitisv

  1. (medisch) een ontsteking van het tandvlees; ontsteking van de weefsels rondom de tand
     mensen met zoveel zelfinzicht om te weten dat ze absoluut niet aantrekkelijk gevonden worden, door niemand, op geen enkele schaal, eerder lelijk, mensen die aan uiterlijke parodontitis lijden, behept zijn met rachitishoofden, mensen bij wie niet alleen de darmen in de knoop zitten, maar hun hele lichaam[1]
     Een tandvleesontsteking, parodontitis genaamd, kan grote invloed hebben. ,,Als het te ver doorgaat, kan het zelfs het bot aantasten.’’ Daarnaast wordt parodontitis in verband gebracht met vroeggeboorte van de baby en een laag geboortegewicht. ,,De immuunrespons en ontsteking hebben invloed op de placenta’’, weet Sastroredjo. ,,Tijdens de zwangerschap is het belangrijk om ontstekingen in je lijf te voorkomen, ook die van je tandvlees.’’[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 februari 2022 Weblink bron
    Marjolein Kooyman
    “Ieder kind kost een tand? ‘Er is een relatie tussen aantal kinderen en aantal verloren tanden’” (12-04-2021), Tubantia