pandoeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pan·doe·ren
Woordherkomst en -opbouw


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pandoeren
pandoerde
gepandoerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pandoeren [2]

  1. (spel) onovergankelijk pandoer (kaartspel) spelen
Afgeleide begrippen


Zelfstandig naamwoord

de pandoerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pandoer

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen