oscilleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • os·cil·leert

Werkwoord

vervoeging van
oscilleren

oscilleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oscilleren
    • Jij oscilleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oscilleren
    • Hij oscilleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van oscilleren
    • Oscilleert!