opzegbaar
Uiterlijk
- op·zeg·baar
- Naamwoord van handeling van opzeggen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | opzegbaar | opzegbaarder | opzegbaarst |
verbogen | opzegbare | opzegbaardere | opzegbaarste |
partitief | opzegbaars | opzegbaarders | - |
opzegbaar
- het kunnen beëindigen van een verplichting
- Ze kopen bier in, en verkopen het. Je kunt een abonnement nemen voor 19,95 euro per maand (1 keer per maand zes flesjes) of een pakketje cadeau geven. Het is elke maand opzegbaar. Omdat het abonneebestand nog niet zo groot is, wordt er nog geen flinke winst gemaakt. [1]
- Het woord opzegbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opzegbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Charlotte van 't Wout NRC 13 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be