opzegbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zeg·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen opzegbaar opzegbaarder opzegbaarst
verbogen opzegbare opzegbaardere opzegbaarste
partitief opzegbaars opzegbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

opzegbaar

  1. het kunnen beëindigen van een verplichting
    • Ze kopen bier in, en verkopen het. Je kunt een abonnement nemen voor 19,95 euro per maand (1 keer per maand zes flesjes) of een pakketje cadeau geven. Het is elke maand opzegbaar. Omdat het abonneebestand nog niet zo groot is, wordt er nog geen flinke winst gemaakt. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Charlotte van 't Wout NRC 13 april 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be