onvergeeflijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ver·geef·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onvergeeflijk onvergeeflijker onvergeeflijkst
verbogen onvergeeflijke onvergeeflijkere onvergeeflijkste
partitief onvergeeflijks onvergeeflijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onvergeeflijk

  1. een fout die je niet goed kunt praten
    • De arts die een onvergeeflijke fout had gemaakt mocht zijn beroep niet meer uitoefenen. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be