onhoudbaarheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·houd·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van onhoudbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onhoudbaarheid | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de onhoudbaarheid v
- iets dat niet meer te verdedigen is; iets dat men niet meer kan dulden
- ▸ Hij besefte wel de onhoudbaarheid van zijn positie, hij had medelijden met haar, met de kinderen en met zichzelf.[2]
- ▸ In de talkshow blikte de minister daarnaast terug op de periode die voorafging aan zijn besluit van deze week om al over drie jaar de gaswinning stop te zetten. Al bij zijn aantreden zag Wiebes de onhoudbaarheid van de situatie in, zegt hij.[3]
Gangbaarheid
- Het woord onhoudbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “Wiebes: 'In Groningen hadden we tien jaar eerder moeten ingrijpen'” (14-09-2019), NOS