onhoudbaarheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·houd·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onhoudbaarheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onhoudbaarheidv

  1. iets dat niet meer te verdedigen is; iets dat men niet meer kan dulden
     Hij besefte wel de onhoudbaarheid van zijn positie, hij had medelijden met haar, met de kinderen en met zichzelf.[2]
     In de talkshow blikte de minister daarnaast terug op de periode die voorafging aan zijn besluit van deze week om al over drie jaar de gaswinning stop te zetten. Al bij zijn aantreden zag Wiebes de onhoudbaarheid van de situatie in, zegt hij.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina” op Wikipedia (1877), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028276062
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 maart 2022 Weblink bron “Wiebes: 'In Groningen hadden we tien jaar eerder moeten ingrijpen'” (14-09-2019), NOS