ondraaglijk

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·draag·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ondraaglijk ondraaglijker ondraaglijkst
verbogen ondraaglijke ondraaglijkere ondraaglijkste
partitief ondraaglijks ondraaglijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

ondraaglijk [1]

  1. niet te verdragen, niet uit te houden
     Zoals hij zichzelf herinnerde uit die tijd, iets wat hij niet graag deed, moest hij ondraaglijk zelfverzekerd zijn geweest, verbaal sterk, gewend om alle discussies te winnen, kortom onuitstaanbaar.[3]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. www.volkskrant.nl
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be