noodwinkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noodwinkel noodwinkels
verkleinwoord noodwinkeltje noodwinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

noodwinkel m [1]

  1. een tijdelijke winkel als de reguliere winkels niet meer kunnen functioneren
    • Vanwege een grote brand in 1963 was C&A tijdelijk in een noodwinkel op het water van het Damrak ondergebracht. [2] 
    • Daarnaast kunnen gemeenten eenvoudiger toestemming geven voor een noodwinkel of een noodschool als dit in strijd is met het bestemmingsplan.[3] 

Gangbaarheid

Verwijzingen