nitwit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nit·wit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘die niets weet’ voor het eerst aangetroffen in 1971 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nitwit | nitwits |
verkleinwoord | nitwitje | nitwitjes |
Zelfstandig naamwoord
- (scheldwoord) onwetende sukkel met weinig kennis van zaken
- Het gezicht van Wall Street is geen genadeloze wolf, geen kapitalistische nitwit, geen op hol slaand algoritme, maar een clown. Veel fijner naar te kijken dan de realiteit. (Arjen van Veelen NRC 25 januari 2016)
Gangbaarheid
- Het woord nitwit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nitwit" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "nitwit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nitwit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be