neuspeuter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neus·peu·ter

Werkwoord

vervoeging van
neuspeuteren

neuspeuter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuspeuteren
    • Ik neuspeuter. 
  2. gebiedende wijs van neuspeuteren
    • Neuspeuter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuspeuteren
    • Neuspeuter je? 
    • Ik ben een open boek. Nou ja, dat is natuurlijk niet waar, want niemand hoeft te weten hoe vaak ik seks, neuspeuter en of ik blosjes krijg van Acda of De Munnik. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord neuspeuter -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de neuspeuterm

  1. substantie die iemand met een vinger uit de neus gehaald heeft
    • Het kan best zijn dat hij straks aan zijn vrouw vertelt dat zijn hele achterbank vol neuspeuter zit van een meisje uit een ander land. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen