naderend
Uiterlijk
- na·de·rend
| vervoeging van: | naderen |
| verbogen vorm: | naderende |
naderend
| stellend | |
|---|---|
| onverbogen | naderend |
| verbogen | naderende |
| partitief | naderends |
naderend
- dichterbij komend in tijd of plaats
- De naderende vakantie was iets om naar uit te kijken.
- de naderende auto werd niet gezien door de bejaarde vrouw
- ▸ Ik verbaasde me erover hoe een aantal jonge hikers buiten met de naderende storm omgingen.[1]
- Het woord naderend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
