nachte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nach·te
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

nachte

  1. datief mannelijk  van nacht
    • De herdertjes lagen bij nachte
      zij lagen bij nacht in het veld.
       
     En verder was er niets, absoluut niets: geen zang, geen muziek, geen gejubel: men kreeg de eigenaardige indruk alsof men bij nachte door een of andere Noorse of Zweedse stad wandelde: een van die steden, waar de nacht 's zomers geen duisternis meebrengt, en die slapen, bleek en verlaten, onder het wazig licht van de middernachtszon.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 8 september 2021 Weblink bron “Verzameld werk. Deel 7.” (1982; tekst: 5 mei 1920), Manteau, Brussel, p. 770