metropolitaans

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·tro·po·li·taans
Woordherkomst en -opbouw
[A] stellend vergrotend overtreffend
onverbogen metropolitaans metropolitaanser metropolitaanst
verbogen metropolitaanse metropolitaansere metropolitaanste
partitief metropolitaans metropolitaansers -

Bijvoeglijk naamwoord

[A] metropolitaans

  1. (religie) (katholiek) betrekking hebbend op een aartsbisschop (metropolitaan of metropoliet)
     Waar het kapittel van Mechelen tot dan een collegiaal kapittel was, werd het nu een metropolitaans kapittel.[2]
  2. met de eigenschappen van een stad die het middelpunt van groot omliggend land of gebied is of een uitgestrekt verstedelijkt gebied; kenmerkend voor een wereldstad
     Wij zijn ons er niet voldoende van bewust dat de Randstad met zijn uitlopers naar Brabant en het oosten en Zuid-Limburg qua dichtheid en economische betekenis naar internationale maatstaven een metropolitaans gebied is.[3]
  3. partitief van de stellende trap van metropolitaans
     Bovendien zou een zweeftram Amsterdam, provinciestad met een kleinsteedse metro, iets waarlijk metropolitaans hebben gegeven.[4]

Bijvoeglijk naamwoord

[B] metropolitaans

  1. partitief van de stellende trap van metropolitaan

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 juli 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie “Het kapittel : De geschiedenis van het Sint-Romboutskapittel.” op kathedraalmechelen.be
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 juli 2021 Weblink bron
    Jeroen Saris
    “Maak Nederland tot Hollandse metropool” (19 maart 1997) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 10 juli 2021 Weblink bron
    Bernard Hulsman
    “Een wereldwonder in Amsterdam” (30 april 1997) op nrc.nl op Wikipedia