Naar inhoud springen

mekaar

Uit WikiWoordenboek
nominatief genitief
mekaar mekaars
  • me·kaar

mekaar

  1. elkaar
     "Overal hingen touwtjes uit de brievenbussen. De kinderen konden gewoon de voordeur opentrekken en bij elkaar binnenlopen. Volwassenen ook. We vertrouwden mekaar."[1]
     Iemand met paranoïde dwanggedachten had het gebouw in paniek bij mekaar geschreeuwd.[2]
72 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]
  1. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2025 Weblink bron
    Dik Verkuil
    “Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS
  2. Safae el Khannoussi
    “Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim op Wikipedia, ISBN 9789493339125
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be