meer af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • meer af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afmeren

meer af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmeren
    • Ik meer af. 
  2. gebiedende wijs van afmeren
    • Meer af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmeren
    • Meer je af? 


Gangbaarheid