maturiteit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tu·ri·teit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘volwassenheid’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1] [2]
  • afgeleid van matuur met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud meervoud
naamwoord maturiteit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de maturiteitv [3]

  1. het tot volle wasdom en rijpheid zijn gekomen
    • De terugkerende Desmet moet als nieuwe hoofdredacteur 'met zijn ervaring en maturiteit het jonge en talentvolle team van De Morgen inspireren', schrijft De Persgroep. Desmet wordt bijgestaan door de 33-jarige Brecht Decaestecker. [4] 
    • Ook voor aanranding van de eerbaarheid - de seksuele aanrakingen zonder penetratie - werd ze vrijgesproken. Volgens het hof had de vrouw niet de intellectuele capaciteit en maturiteit om te beseffen dat dergelijke aanrakingen een toestemming vereisen. [5] 
  2. (medisch) de mate waarin een baby volgroeid is bij de geboorte
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen