manoeuvre

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·noeu·vre
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handgreep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord manoeuvre manoeuvres
verkleinwoord manoeuvretje manoeuvretjes

Zelfstandig naamwoord

de manoeuvrev / m

  1. Handeling waarmee men de voortgang van een voertuig verandert, zoals bijvoorbeeld een parkeermanoeuvre.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen