mankepoot
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- man·ke·poot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mankepoot | mankepoten |
verkleinwoord | mankepootje | mankepootjes |
Zelfstandig naamwoord
- (informeel) iemand met die slecht kan lopen omdat hij een mank been heeft
- Kreeg vorige week een folder aangereikt van een firma in de buurt met daarin een uitnodiging voor een "Demodag gezond slapen". Nou doe ik dat bij voorkeur 's nachts en als het moet in een sterrenhotel met voorzieningen voor mankepoten.[3]
- Want gelijke kansen en beoordelingen zijn niet vanzelfsprekend, weet de Twentse maar al te goed. "Soms hoor je achter je rug mensen zeggen: kijk die mankepoot. Of je hoort ze lachen. Of je wordt nagestaard."[4]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord mankepoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "mankepoot" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ mankepoot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 27 jun. 2014
- ↑ Tubantia 27 jun. 2014
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %