manden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·den

Zelfstandig naamwoord

de mandenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mand

Werkwoord

vervoeging van
mannen

manden

  1. meervoud verleden tijd van mannen
    • Wij manden. 
    • Jullie manden. 
    • Zij manden. 


Deens

Woordafbreking
  • man·den

Zelfstandig naamwoord

manden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van mand


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
mandar

manden

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mandar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mandar