luist af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • luist af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afluizen

luist (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afluizen
    • Jij luist af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afluizen
    • Hij luist af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afluizen
    • Luist af! 

Gangbaarheid