luiaardij
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lui·aar·dij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luiaardij | luiaardijen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de luiaardij v
- het lui zijn; het de kantjes ervan aflopen
- ▸ Zeker in België was de breuk groot, want zo verdween het haast feodale model waarin de professor vanop zijn leerstoel zowat alles eigenmachtig besliste, tot zijn eigen opvolging toe. Dat leverde intellectuele vrijheid en academische continuïteit op, maar ook het risico op luiaardij, beunhazerij, machtsmisbruik of nepotisme. Nee, vroeger was het niet beter.[2]
- ▸ Deze perceptieoorlog is een taalstrijd, die in de praktijk vooral in twee varianten zijn beslag krijgt. De eerste is die waarin bepaalde begrippen haast automatisch aan andere gekoppeld raken. Zo ontstaan stereotiepen waardoor ‘bankiers’ en ‘bonussen’ er altijd in één ademtocht uitkomen, of waarin ‘werklozen’ en ‘luiaardij’ ook altijd samen lijken te horen.[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord luiaardij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luiaardij" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “University Inc.” (24/08/2013), De Standaard
- ↑ Weblink bron “De andere taalstrijd” (16/10/2013), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be