lick
Uiterlijk
- erfwoord Ontwikkeld uit Oudengels liccian, uit Oudgermaans *likk-, vergelijk Nederlands likken, Duits lecken, Gothisch bi-laig-, enz.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
lick | licks |
lick
- lik
- (informeel) een geringe hoeveelheid, toefje, scheutje, e.d.
- (informeel) (flinke) snelheid, tempo (van wagens)
- beekje, waterloopje
- (vulgair) (seksualiteit) het beffen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to lick |
he/she/it | licks |
verleden tijd | licked |
voltooid deelwoord |
licked |
onvoltooid deelwoord |
licking |
gebiedende wijs | lick |
lick