letschde

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Woordafbreking
  • letsch·de

Bijvoeglijk naamwoord

letschde

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief mannelijk enkelvoud van letschd
    «Letschde Woch bin ich heem gfaahre um en ganze Woch mit der Familye zu hawwe.»
    Vorige week ben ik naar huis gereden om een hele week te hebben met de familie.
Opmerkingen