kringelen
Uiterlijk
krin·ge·len
- In de betekenis van ‘tal van kringen vormen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- van het Middelnederlands cringelen; kan worden opgevat als frequentatief gevormd uit kringen met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kringelen |
kringelde |
gekringeld |
zwak -d | volledig |
kringelen
- inergatief zich in cirkels blijven bewegen
- De rook kringelde boven de kampvuren omhoog.
- ▸ Een dag later, lopend door een brede kloof, zag ik een rookpluim in de verte omhoog kringelen.[2]
- Het woord kringelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kringelen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kringelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -el in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 81 %
- Prevalentie Vlaanderen 61 %