Naar inhoud springen

krijgshaftigheid

Uit WikiWoordenboek
  • krijgs·haf·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord krijgshaftigheid krijgshaftigheden
verkleinwoord

de krijgshaftigheidv

  1. het geneigd zijn om oorlog te voeren als eigenschap; het durven om oorlog te voeren als eigenschap
     Het was het begin van de campagne, wanneer de troepen er nog tiptop uitzien, bijna zoals bij manoeuvres in vredestijd, maar al met dat tikje feestelijke krijgshaftigheid in hun kleding en dat zweempje vrolijkheid en ondernemendheid in hun gedrag, waarmee het begin van een campagne altijd gepaard gaat.[1]
  2. neiging om oorlog te voeren
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151