krapitalist
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: krapitalist (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kra·pi·ta·list
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iemand met een relatief klein vermogen’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1]
- afgeleid van krapitaal met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krapitalist | krapitalisten |
verkleinwoord | krapitalistje | krapitalistjes |
Zelfstandig naamwoord
de krapitalist m
- iemand met weinig geld
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord krapitalist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.