krachteloosheid
Uiterlijk
- krach·te·loos·heid
- afgeleid van krachteloos met het achtervoegsel -heid
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | krachteloosheid | krachteloosheden |
| verkleinwoord |
de krachteloosheid v
- het krachteloos zijn
- De krachteloosheid van het gemeente bestuur na de rellen is landelijk nieuws geworden.
- Het woord krachteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.