interlandspeler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·land·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord interlandspeler interlandspelers
verkleinwoord interlandspelertje interlandspelertjes

Zelfstandig naamwoord

de interlandspelerm

  1. (sport) sporter die speelt in een nationaalelftal dat uitkomt tegen andere landen
     Beide jongens werden door de trainers van Djurgàrden gezien als mogelijke interlandspelers in de toekomst en ze waren overgehaald om een contract voor vijfjaar te tekenen. Daar kon je je bedenkingen bij hebben als advocaat.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149