inrennen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ren·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inrennen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inrennen
rende in
ingerend
zwak -d volledig
  1. heel snel ergens naar binnen lopen
     Een kamermeisje kwam de zaal inrennen en zei gehaast iets, waarbij de naam van de freule viel.[2]
     Te laat de trein inrennen, dat kan gevaarlijk zijn[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 30 januari 2022 Weblink bron “'Ik heb moeten rennen voor mijn leven om niet onder de trein te belanden'” (06-06-2016), NOS