incasseert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: incasseert (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɪŋkɑˈsert / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌɪŋkɑˈsɪːrt/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌɪŋkɑˈseːrt/
Woordafbreking
- in·cas·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
incasseren |
incasseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incasseren
- Jij incasseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incasseren
- Hij incasseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van incasseren
- Incasseert!