huishoudwerkloosheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·houd·werk·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoudwerkloosheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huishoudwerkloosheidv

  1. werkloosheid bij alle leden van een huishouding
     Op het vlak van de zogenaamde huishoudwerkloosheid scoort België veel slechter dan wat individuele werkloosheid betreft. De werkloosheid is namelijk meer dan elders geconcentreerd in gezinnen waar niemand werkt. Vooral in Brussel en Wallonië is dat het geval. ‘De manier waarop het werk verdeeld is, zit dus erg scheef’, licht Vandenbroucke toe.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 7 juni 2023 Weblink bron
    Michiel Leen
    “Werk in België scheef verdeeld” (15/05/2015), De Standaard