huishoudonderwijs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·houd·on·der·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoudonderwijs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huishoudonderwijso

  1. (onderwijs) (huishouden) onderwijs in het huishouden; onderwijs dat gegeven werd op een huishoudschool
     Maud trouwde in 1938 met haar juwelier. Ze had een goede opleiding: de mulo in Batavia en daarna studeren voor lerares in het huishoudonderwijs.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 januari 2023 Weblink bron “'Wegwezen!', riep ze tegen de Japanners” (Zondag 22 augustus 2010, 13:25), NOS