hosanna
Uiterlijk
- ho·san·na
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: heil’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm), letterlijk: 'red toch' (Ps. 118:25) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hosanna | hosanna's |
verkleinwoord |
het hosanna o
- (Jiddisch-Hebreeuws) oorspronkelijk roep om heil (in Ps. 118, de laatste psalm van het halleel), geworden tot juichkreet (5× in NT)
- Het woord hosanna staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hosanna" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hosanna" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 82 %
- Prevalentie Vlaanderen 61 %