heil
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- heil
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘welzijn, redding’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Afgeleid van heel (onaangetast, volledig). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heil | - |
verkleinwoord | heiltje | heiltjes |
Zelfstandig naamwoord
heil o
- welzijn, voorspoed, redding, verlossing
- Veel heil en zegen! (nieuwjaarswens)
- ▸ Ze moesten ten eerste wat meer op de uitgaven gaan letten, ten tweede had het geen enkele zin dat hij als oude man alleen aan de ene kant van de Kâllvâgen in een groot en comfortabel huis zat terwijl zijn bijna even oude broer zijn heil moest zoeken in het Grand Hotel vijf minuten verderop? Zo waren ze dat overeengekomen.[3]
- voordeel.
- Ik zie daar geen heil in.
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord heil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "heil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "heil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ heil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer) “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be