hobbyhouder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hob·by·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hobbyhouder hobbyhouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hobbyhouderm

  1. iemand die voor zijn plezier vee in zijn bezit heeft
     Sinds 5 oktober is voor heel het land weer een ophok- en afschermplicht van kracht voor houders van pluimvee en andere vogelsoorten. De maatregel werd afgekondigd vanwege een toename van het aantal besmettingen in september en uit angst voor meer besmettingen bij voornamelijk wilde vogels. De plicht om vogels binnen te laten geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor hobbyhouders.[1]
     In Eemdijk is een nieuw geval van vogelgriep vastgesteld. Het besmettelijke virus is aangetroffen bij een dode gans die afgelopen dinsdag uit een vijver is gehaald en gisteren is getest. De eigenaar, een hobbyhouder, moet de rest van zijn vogels voorlopig binnenhouden.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Grootste uitbraak vogelgriep tot nu toe: 300.000 vogels gedood in Heythuysen” (20 oktober 2022), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Nieuw geval vogelgriep in Eemdijk, geen ophokplicht” (Zaterdag 7 augustus 2021, 16:30), NOS