heupband

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heup·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord heupband heupbanden
verkleinwoord heupbandje heupbandjes

Zelfstandig naamwoord

de heupbandm

  1. een band die men om de heup draagt
    • In het pashokje bleek ik inderdaad de verkeerde maat te dragen. Maar anders dan ik dacht, moest ik juist een kleinere omvang en een grotere cup hebben. Nu draag ik 70F en het is als toen iemand na een week backpacken mijn heupband eens goed aantrok. Ik loop een stuk fijner rond.[1] 
    • Haar zomercollectie, geheel uitgevoerd in zwart, wit, grijs en beige, is al net zo elegant. Ook bij haar truien met heupband, rugdecolleté en vleermuismouwen (gecombineerd met soepele rokken tot over de knie) en rechtvallende, brede en hier en daar mouwloze jasjes. Het zag er, in zijn strenge damesachtigheid, vooral eigen en bijna tijdloos uit.[2] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Volkskrant Ionica Smeets 27 januari 2018
  2. Volkskrant Milou van Rossum 17 oktober 2000
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be