heb lief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heb lief
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
liefhebben

heb lief

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liefhebben
    • Ik heb lief. 
  2. gebiedende wijs van liefhebben
    • Heb lief! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liefhebben
    • Heb je lief? 


Gangbaarheid