heb beet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heb beet
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
beethebben

heb beet

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beethebben
    • Ik heb beet. 
  2. gebiedende wijs van beethebben
    • Heb beet! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beethebben
    • Heb je beet? 


Gangbaarheid