grenst af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grenst af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afgrenzen

grenst (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrenzen
    • Jij grenst af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrenzen
    • Hij grenst af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afgrenzen
    • Grenst af! 

Gangbaarheid