gegraai
Uiterlijk
- ge·graai
- Naamwoord van handeling van graaien met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gegraai | |
verkleinwoord |
het gegraai o
- het aanhoudend grijpen, verzamelen, pakken, roven en graaien
- Ruttes voorgangers Wim Kok (PvdA) en Jan Peter Balkenende (CDA) hekelden als minister-president het gegraai door de top van het bedrijfsleven. Beiden traden na hun vertrek uit het Torentje toe aan als toezichthouders bij ING. In die hoedanigheid keurden ze de salarisexplosie bij de Raad van Bestuur van de bank goed. Maar op die plek zal Rutte nooit terechtkomen, bezweert hij. „Het lijkt me verschrikkelijk.”[1]
- Op Social Media voer ik vaak (verhitte debatjes. Van de jokkende Sylvana tot aan de Metoo-hype. Van de vraag of we wel of geen asielzoekers moeten toelaten tot aan mijn stellingname dat het gegraai aan de onderkant van de samenleving groter is dan aan de bovenkant.[2]
- Het woord gegraai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gegraai" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ de Telegraaf 09 mrt. 2018
- ↑ de Telegraaf JERRY HELMERS 16 jan. 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be