frust
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- frust
Woordherkomst en -opbouw
- verkorting van gefrustreerde zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frust | frusten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de frust m
- (jongerentaal) (pejoratief) onzeker persoon die nooit bereikt wat hij wil en zich daar weer over opwindt
- Ik zal wel een nerd of een frust zijn, maar al dat openbare gepraat over seks maakt mij erg onrustig. [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord frust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frust" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ frust op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kuitenbrouwer, J."Aan de beurt" in: NRC Handelsblad jrg. 23 nr. 85 (11 januari 1993); p. 16 kol. 1; geraadpleegd 2019-09-23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Jongerentaal in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 27 %
- Prevalentie Vlaanderen 7 %