frust

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frust
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord frust frusten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de frustm

  1. (jongerentaal) (pejoratief) onzeker persoon die nooit bereikt wat hij wil en zich daar weer over opwindt
    • Ik zal wel een nerd of een frust zijn, maar al dat openbare gepraat over seks maakt mij erg onrustig. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen