fotografisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·to·gra·fisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fotografisch fotografischer
verbogen fotografische fotografischere
partitief fotografisch fotografischers -

Bijvoeglijk naamwoord

fotografisch [1]

  1. betrekking hebbend op de fotografie
    • Een camera is een fotografisch apparaat. 
  2. (als of) door fotografie geproduceerd
    • Hij kon zich alle details nog goed herinneren want hij heeft een fotografisch geheugen. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen